Mongolië is nog steeds mijn favoriete reisbestemming tot nu toe. Vooral wanneer ik er aan terug denk, heb ik zin om te reizen, om het gevoel te hebben dat je één bent met de natuur. Als ik denk aan een dag in Mongolië zag het er zo uit:
Ik word wakker van geritsel vlakbij, even weet ik niet waar ik ben en ik doe één oog open en probeer in het donker te onderscheiden wat voor geluid het is. Dan gaat het klepje van de kachel open en ik zie dat het Yanya, onze gids, is die de kachel opstookt. Een snelle blik op m’n horloge zegt dat het 5 uur is en gauw steek ik m’n hand weer onder de dekens, koud. Gelukkig komt er al wat warmte van de kachel en doezel ik nog even weer weg. Een uurtje later ga ik er toch uit om weer een mooie zonsopkomst te fotograferen, hier in Mongolië krijg ik er geen genoeg van. De dagen zijn precies te tellen in m’n camera aan de hand van de foto’s van de zonsopkomst en de zonsondergang. Ik haal een natte tissue over m’n gezicht: wanneer had ik ook alweer voor het laatst gedoucht? Het doet er niet toe, de zonsopkomst! Snel veters strikken en m’n jas tot m’n kin dichtritsen en de kou in. Klik, klik, klik, hij staat er weer op.
De kinderen van de gastfamilie staan ook op met de zon en komen een kijkje nemen en spelen rondom ons tijdens het ontbijt. Dan nemen we afscheid van de vriendelijke gastvrije familie en stappen weer met z’n allen in het busje. Bata draait het cassettebandje in zijn radio nog een keer om en al snel vult de auto zich met de klanken van de Mongoolse zohioliin duu met het lied Tsetsegchnii Khuslen. Ik zing mee, hoewel ik geen idee heb wat ze zingt, en het Mongoolse landschap glijdt aan ons voorbij. Bata rijdt over wegen die er al tientallen jaren lijken te liggen met gaten en hobbels en soms rijdt hij op de ‘weg’ naast de asfaltweg, gewoon omdat die beter is. We stappen uit bij de volgende bestemming en zodra we niemand zien, roept Yanya gewoon zo hard mogelijk: ‘Sen benno!’ Net zoals je oma aan de deur ‘Volluk!’ zou roepen. Even peilen of er iemand is. Wees in Mongolië dan niet verbaasd als er vrolijk iemand naar buiten komt en een praatje begint ook al kennen ze je niet. Of als er, zoals vandaag, een vrouwtje van over de tachtig op een paard aan komt rijden met een kudde geiten in haar kielzog. Op het paard ziet ze er nog uit alsof ze 50 is, maar zodra ze afstapt en naar ons toe loopt, blijkt ze piepklein en nogal krom en ze loopt als een playmobil-ridder gevormd naar de countouren van het paard. Uiteraard is ook zij vriendelijk en gastvrij, we mogen direct gaan zitten voor een kopje thee en een koekje. Weigeren is onbeleefd. Maar ik zou al snel m’n beleefdheid vergeten als ik de eerste slok neem van de zoute melk en als ik vol verwachting een hap neem van het koekje dat een zuur, gedroogd yoghurtkoekje blijkt te zijn. Niks wordt verspild, alles kan tot iets eetbaars of bruikbaars worden gemaakt.
Ondertussen wordt de extra ger klaar gemaakt als logeer-ger. Bijna alle Mongoolse mensen hebben een extra ger, net als wij een logeer/rommelkamer hebben. Er staan extra bedden, extra spullen en het wordt gebruikt het om eten te bewaren. Als ik de vrouw des huizes een plank met repen vlees en een hoofd van een geit naar buiten zie dragen waar ik straks ga slapen bedenk ik maar dat dat hier volkomen normaal is. Er wordt ook nog een kachel met de lange pijp uit het dak in onze ger gezet voor wat warmte. De warmte waarvoor we op weg hier naar toe zelf gedoogde poep hebben verzameld. We maken nog een kleine wandeling en de geiten steken af tegen de zon die onder gaat. Klik, klik, klik.
Zodra de zon onder is, is al het werk van de dag gedaan en verplaatst het leven zich naar binnen, uit de koude donkere nacht. Het is etenstijd en in één grote pan op de kachel wordt het eten gemaakt. Ik wist niet dat er zoveel varianten bestaan van de combinatie vlees, aardappelen, uien en wortelen. Gekookt, gebakken, stoofpot, met of zonder saus, als soep, of als bijgerecht bij een soort pannenkoeken. Elke dag anders, maar elke dag in één pan bereid. Na het eten krijg ik nog een klein glaasje drank, paardenmelkbier. Het lijkt in niks op bier, de smaak komt meer in de buurt van een sterke borrel en de tranen springen me in de ogen. De Mongoolse mensen lachen me uit maar vragen toch of ik meer wil, gewoon omdat het zo grappig is. ‘Nee doe maar niet, dan moet ik ’s nachts plassen’ en dat voorkom ik liever, want de wc staat 50 meter verderop en in het donker is dat best ver. Zonder hoofdlamp vind ik dat houten hokje boven een gat in de grond echt niet terug en met de geluiden van hijgende honden en zwaar ademende paarden om me heen, waarvan ik weet dat zij mij wel zien, maar ik hen niet, is een plasje naast de eerste de beste paardenkeutel een betere optie. Als ik m’n broek optrek kijk ik nog even omhoog en ik voel me zo klein als ik duizenden sterren zie, meer dan ik ooit in m’n leven heb gezien. Ik ga in de logeer-ger en moe maar voldaan val ik in slaap onder een naar paarden ruikende prikkeldeken.